Responsive image

Aanhef

Download de app voor meer functionaliteit.

Aanhef

30.4.2014

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/1

RICHTLIJN 2014/50/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten door het verbeteren van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 46,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het vrije verkeer van personen is een van de fundamentele vrijheden van de Unie. Artikel 46 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité, bij wege van richtlijnen de maatregelen vaststellen welke nodig zijn om tot een vrij verkeer van werknemers te komen zoals dit in artikel 45 VWEU is vastgelegd. Artikel 45 VWEU bepaalt dat het vrije verkeer van werknemers, onder andere, het recht inhoudt om in te gaan op een aanbod tot tewerkstelling en „zich te dien einde vrij te verplaatsen op het grondgebied der lidstaten”. Deze richtlijn heeft tot doel het bevorderen van de mobiliteit van werknemers door de belemmeringen die het gevolg zijn van bepaalde regels met betrekking tot aanvullende pensioenregelingen die gekoppeld zijn aan een arbeidsverhouding, te verminderen.

(2)

De sociale bescherming van de werknemers inzake pensioenen wordt verzekerd door wettelijke socialezekerheidsregelingen, aangevuld door aanvullende pensioenregelingen die gekoppeld zijn aan een arbeidsverhouding en die in de lidstaten steeds gebruikelijker worden.

(3)

Het Europees Parlement en de Raad beschikken over een ruime beoordelingsvrijheid wat betreft de keuze van de meest passende maatregelen om de doelstelling van artikel 46 VWEU te verwezenlijken. Het coördinatiesysteem zoals voorzien in Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad (3) en in Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) en, in het bijzonder, de regels die van toepassing zijn op de samentelling, hebben geen betrekking op de aanvullende pensioenregelingen, met uitzondering van die regelingen die vallen onder de term „wetgeving” als gedefinieerd in die verordeningen, of die in een verklaring van een lidstaat uit hoofde van deze verordeningen als zodanig zijn aangemerkt.

(4)

Richtlijn 98/49/EG van de Raad (5) vormt een eerste specifieke maatregel ter verbetering van de uitoefening van het recht op vrij verkeer voor werknemers op het gebied van de aanvullende pensioenregelingen.

(5)

Doel van deze richtlijn is het verder vergemakkelijken van de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten door de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten van deelnemers aan die aanvullende pensioenregelingen te verbeteren.

(6)

Deze richtlijn is niet van toepassing op de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten door werknemers die zich binnen eenzelfde lidstaat verplaatsen. lidstaten kunnen overwegen hun nationale bevoegdheden te gebruiken om de uit hoofde van deze richtlijn toepasselijke regels ook te laten gelden voor deelnemers aan een regeling die binnen eenzelfde lidstaat van werk veranderen.

(7)

Een lidstaat kan werknemers die naar een andere lidstaat verhuizen, verzoeken de beheerders van hun aanvullende pensioenregeling daarvan op de hoogte te brengen.

(8)

Er dient rekening te worden gehouden met de structuur en het bijzondere karakter van de aanvullende pensioenregelingen en hun verschillen binnen en tussen de afzonderlijke lidstaten. De invoering van nieuwe regelingen, de duurzaamheid van bestaande regelingen en de verwachtingen en rechten van de huidige deelnemers dienen voldoende te worden beschermd. Verder dient in deze richtlijn met name rekening te worden gehouden met de rol van de sociale partners bij de vormgeving en toepassing van de aanvullende pensioenregelingen.

(9)

Deze richtlijn laat het recht van de lidstaten om hun eigen pensioenregelingen te organiseren, onverlet. De lidstaten blijven volledig verantwoordelijk voor het opzetten van dergelijke regelingen en zij zijn derhalve niet verplicht om bij de omzetting van deze richtlijn in het nationale recht, wetgeving tot instelling van aanvullende pensioenregelingen in te voeren.

(10)

Deze richtlijn houdt geen beperking van de autonomie van de sociale partners in wanneer zij verantwoordelijk zijn voor het opzetten en beheren van pensioenregelingen, mits zij de ingevolge deze richtlijn vastgelegde resultaten kunnen garanderen.

(11)

Deze richtlijn heeft betrekking op alle overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijk ingestelde aanvullende pensioenregelingen ter verschaffing van een aanvullend pensioen aan werknemers, zoals groepsverzekeringscontracten, door een of meer bedrijfstakken of sectoren gesloten en via het omslagstelsel gefinancierde regelingen, op kapitalisatie gebaseerde regelingen, uit pensioenreserves van de ondernemingen bekostigde pensioentoezeggingen of collectieve of andere vergelijkbare regelingen.

(12)

Deze richtlijn dient niet van toepassing te zijn op aanvullende pensioenregelingen of, in voorkomend geval, onderdelen daarvan, die reeds vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn afgesloten zijn in die zin dat er geen nieuwe deelnemers meer kunnen worden toegelaten, de invoering van nieuwe voorschriften zou immers een ongerechtvaardigde druk op deze regelingen kunnen leggen.

(13)

Deze richtlijn laat waarborgregelingen bij insolventie en compensatieregelingen die niet behoren tot de aan een arbeidsverhouding gekoppelde aanvullende pensioenregelingen en die tot doel hebben de pensioenrechten van werknemers bij insolventie van de onderneming of de pensioenregeling te beschermen, onverlet. Evenzo dienen nationale pensioenreservefondsen buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te blijven.

(14)

Deze richtlijn dient alleen van toepassing te zijn op aanvullende pensioenregelingen waarvan het recht erop voortvloeit uit een arbeidsverhouding en gekoppeld is aan het bereiken van de pensioenleeftijd of aan het vervullen van andere voorwaarden, zoals vastgelegd in de desbetreffende regeling of in de nationale wetgeving. Deze richtlijn is niet van toepassing op andere individuele pensioenregelingen dan die welke voortvloeien uit een arbeidsverhouding. Wanneer aanvullende pensioenregelingen gepaard gaan met invaliditeits- en nabestaandenuitkeringen, kunnen daarop specifieke regels van toepassing zijn. Deze richtlijn laat het bestaande nationale recht en de regels van aanvullende pensioenregelingen met betrekking tot dergelijke specifieke regels, onverlet.

(15)

Een eenmalige betaling die geen verband houdt met bijdragen gedaan met het oog op een aanvullend pensioen, die rechtstreeks of onrechtstreeks is betaald aan het eind van de arbeidsverhouding, en die uitsluitend door de werkgever is bekostigd, dient niet als een aanvullend pensioen in de zin van deze richtlijn te worden beschouwd.

(16)

Aangezien aanvullende pensioenen in veel lidstaten steeds belangrijker worden als middel om de levensstandaard op oudere leeftijd veilig te stellen, dienen de voorwaarden voor het opbouwen en het behouden van pensioenrechten te worden verbeterd zodat er minder belemmeringen zijn voor het vrije verkeer van werknemers tussen de lidstaten.

(17)

Het feit dat pensioenrechten in sommige aanvullende pensioenregelingen als verloren kunnen worden beschouwd indien de arbeidsverhouding van de werknemer eindigt voordat hij een minimumperiode van deelneming aan de regeling („drempelperiode”) heeft voltooid, of voordat hij de minimumleeftijd („drempelleeftijd”) heeft bereikt, kan eraan in de weg staan dat werknemers die zich van de ene naar de andere lidstaat verplaatsen adequate pensioenrechten verwerven. Het vereisen van lange wachtperioden alvorens een werknemer tot een pensioenregeling kan toetreden, kan een soortgelijk effect hebben. Dergelijke voorwaarden zijn derhalve belemmeringen voor het vrije verkeer van werknemers. Een minimumleeftijd voor toetreding tot een pensioenregeling is daarentegen geen belemmering voor het vrije verkeer en wordt derhalve niet in deze richtlijn behandeld.

(18)

Verwervingsvoorwaarden mogen niet worden gelijkgesteld met de overige voorwaarden die gelden voor de verwerving van een recht op annuïteit dat krachtens het nationale recht of krachtens de regels van bepaalde aanvullende pensioenregelingen, in het bijzonder in regelingen met vaste bijdrage, is vastgelegd voor de uitbetalingsfase. Bijvoorbeeld, een periode van actief lidmaatschap van de regeling die door een lid, nadat het recht heeft gekregen op een aanvullend pensioen, voltooid moet worden om zijn of haar recht op een pensioen te doen gelden in de vorm van een annuïteit of een uitbetaling van kapitaal, is geen drempelperiode.

(19)

Indien een arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat de vertrekkende werknemer definitieve pensioenrechten heeft opgebouwd of indien het beleggingsrisico door de regeling of door de werkgever wordt gedragen, met name in het geval van regeling met vaste prestaties, dienen de pensioenpremies van die vertrekkende werknemer in elk geval door de regeling te worden teruggestort. Indien een arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat de vertrekkende werknemer definitieve pensioenrechten heeft opgebouwd en indien het beleggingsrisico door de vertrekkende werknemer wordt gedragen, met name in het geval van een regeling met vaste bijdrage, kan de waarde van de op deze bijdragen gebaseerde beleggingen door de regeling worden teruggestort. De waarde kan meer of minder bedragen dan de door de vertrekkende werknemer betaalde bijdragen. Een andere mogelijkheid is dat alle betaalde bijdragen door de regeling worden terugbetaald.

(20)

De vertrekkende werknemer dient het recht te hebben zijn definitieve pensioenrechten als slapende pensioenrechten te handhaven in de aanvullende pensioenregeling waarin die rechten zijn verworven. Wat het behoud van slapende pensioenrechten van gewezen deelnemers betreft, mag het niveau van bescherming als gelijkwaardig worden beschouwd wanneer, met name in het kader van een regeling met vaste bijdrage, de vertrekkende werknemer de mogelijkheid heeft om de waarde van zijn definitieve pensioenrechten te laten overdragen naar een aanvullende pensioenregeling die voldoet aan de voorwaarden van deze richtlijn.

(21)

Overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijk dienen stappen te worden gezet om te zorgen voor het behoud van de slapende pensioenrechten of hun waarde. De waarde van deze rechten op het moment dat het lid uit de regeling stapt, dient te worden bepaald conform het nationale recht en de nationale praktijk. Wanneer de waarde van die pensioenrechten wordt aangepast, dient rekening te worden gehouden met de specifieke aard van de regeling, de belangen van de begunstigden met uitgestelde rechten, de belangen van de overblijvende actieve leden van de regeling en de belangen van gepensioneerde deelnemers.

(22)

Deze richtlijn houdt geen verplichting in om voor slapende pensioenrechten gunstiger voorwaarden vast te stellen dan voor de rechten van actieve deelnemers aan de regeling.

(23)

Om te hoge administratiekosten van het beheer van grote aantallen slapende pensioenrechten van geringe omvang te vermijden, kan pensioenregelingen worden toegestaan om, wanneer de definitieve pensioenrechten of de waarde van de definitieve pensioenrechten van een vertrekkende werknemer de door de betreffende lidstaat vastgestelde toepasselijke drempel niet te boven gaat, die definitieve rechten niet in stand te houden maar dat in plaats daarvan de vertrekkende werknemer een kapitaal wordt uitbetaald dat overeenstemt met de waarde van de definitieve pensioenrechten. Indien van toepassing dient de overdrachtswaarde of het uitgekeerde kapitaal vastgesteld te worden volgens het nationale recht en de nationale praktijk. lidstaten dienen in voorkomend geval een drempelwaarde voor dergelijke uitkeringen vast te leggen, waarbij ze er zorg voor dragen dat werknemers in de toekomst een toereikend pensioen genieten.

(24)

Deze richtlijn stelt geen bepalingen betreffende de overdracht van definitieve pensioenrechten vast. Ter bevordering van de beroepsmobiliteit tussen de lidstaten dienen de lidstaten er evenwel naar te streven de overdraagbaarheid van definitieve pensioenrechten, waar mogelijk en met name bij de invoering van nieuwe aanvullende pensioenregelingen, te verbeteren.

(25)

Onverminderd Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), zouden actieve deelnemers en begunstigden met uitgestelde rechten die gebruikmaken van hun recht op vrij verkeer, of van plan zijn dat te doen, indien zij daarom verzoeken behoorlijk geïnformeerd moeten worden over hun rechten op aanvullend pensioen. Wanneer regelingen ook nabestaandenuitkeringen omvatten, moeten de overlevende begunstigden dezelfde rechten op informatie genieten als begunstigden met uitgestelde rechten. De lidstaten moeten kunnen bepalen dat deze informatie niet vaker dan eens per jaar hoeft te worden verstrekt.

(26)

Gezien de diversiteit van de bestaande aanvullende pensioenregelingen dient de Unie zich te beperken tot het aangeven van de binnen een algemeen kader te verwezenlijken doelstellingen, en een richtlijn is het juiste juridische instrument daarvoor.

(27)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het vergemakkelijken van de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers tussen de lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(28)

Deze richtlijn stelt minimumeisen vast, waardoor de lidstaten de mogelijkheid behouden om gunstiger bepalingen in te voeren of te handhaven. De tenuitvoerlegging van deze richtlijn kan niet als rechtvaardiging worden aangevoerd voor een verslechtering ten opzichte van de bestaande situatie in een afzonderlijke lidstaat.

(29)

De Commissie dient uiterlijk zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn een verslag op te stellen over de toepassing ervan.

(30)

De lidstaten kunnen, met inachtneming van de nationale bepalingen betreffende de organisatie van de aanvullende pensioenregelingen, de sociale partners, indien deze gezamenlijk daarom verzoeken, belasten met de uitvoering van deze richtlijn voor wat betreft de bepalingen die op collectieve overeenkomsten betrekking hebben, op voorwaarde dat de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen nemen om op ieder moment de ingevolge deze richtlijn vastgelegde resultaten te kunnen garanderen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

EY Taxlaw NL verschaft de mogelijkheid tot:
  • het full text doorzoeken van de verdragen en regelgeving met daarbij filters om het zoekgebied nader af te bakenen;
  • het full text doorzoeken van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie;
  • het kunnen sorteren van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie op datum, titel en instantie;
Responsive image
Responsive image
  • het oproepen van artikelversies tot enige jaren terug;
  • het maken van aantekeningen op artikelniveau;
  • de creatie van dossiers voor de opslag van snelkoppelingen naar veelvuldig geraadpleegde wetsartikelen;
  • het delen via mail en sociale media van artikelteksten met desgewenst een additioneel bericht.